De evolutie van eye-tracking (en wat cocaïne daar mee te maken had)
Hoewel eye-tracking als een moderne technologie wordt beschouwd, ontstond het al in de 19de eeuw. Al was de methode toen nog zo invasief dat er een verdoving met cocaïne nodig was om ze uit te voeren.
Ons zicht is een belangrijk zintuig. Bijna 80% van alle zintuiglijke prikkels die we opvangen wordt immers via onze ogen aan onze hersenen doorgegeven. Die visuele gegevensoverdracht verloopt trouwens ook sneller dan bij de indrukken die we via ons gehoor, onze tastzin, smaakzin of reukzin opdoen.
Met geluid
Mooi meegenomen voor de wetenschap: die visuele activiteiten zijn gemakkelijk te onderzoeken. Dat gebeurt dan ook al geruime tijd. Onder meer via ‘eye-tracking’: de methode waarbij onze blikrichting wordt gemonitord om te bepalen waar we naar kijken én met hoeveel aandacht we dat doen. Dat lijkt een moderne technologie, maar de oorsprong ervan ligt in de 19de eeuw.
Al in 1879 bestudeerden de Franse onderzoekers Louis Javal en M. Lamare ons leesproces door onze oogbewegingen te volgen. Ze deden dat door een microfoon te bevestigen aan het bovenste ooglid van de lezer. De korte schokkerige bewegingen die het oog maakte bij het lezen gaven een kort geluid. De uitgebreide bewegingen die het maakte bij het overgaan van het einde van de regel naar het begin van de volgende gaven dan weer een langer geluid.
Met een snuifje cocaïne
Een paar jaar later werd de microfoon ingeruild voor het eerste eye-tracking-apparaat, ontwikkeld door psycholoog Edmund Huey. Dat was nogal ingrijpend: een soort contactlens met daaraan een aluminium aanwijsstokje. Die wijzer veranderde van positie afhankelijk van de gemaakte oogbeweging. De methode veroorzaakte echter zoveel ongemak bij de proefpersonen dat Huey hun oog met cocaïne verdoofde.
Ook collega-psycholoog Edmund Delabarre koos – noodgedwongen – voor een verdoving met cocaïne bij de door hem ontworpen methode. Hij gebruikte een oogkapje van gips, met daarin een gaatje zodat de proefpersoon kon lezen, en verbond dat via een draad aan een hefboom die de horizontale bewegingen van het oog natekende. Het gipskapje hechtte zich vast aan de ooglens en kwam pas los als het oog zich vulde met tranen.
Op de foto
Het tijdperk van de niet-invasieve (en dus pijnloze) eye-tracking werd in 1901 ingeluid met de ‘Dodge photochronograph’ van de Amerikanen Dodge en Cline. Zij konden het licht dat weerkaatst vanaf het oppervlak van het hoornvlies vastleggen op een bewegende lichtgevoelige fotografische plaat. Het nadeel? Het apparaat registreerde enkel de horizontale oogbewegingen en dat lukte ook alleen maar als de proefpersoon zijn hoofd muisstil hield.
Dat obstakel werd gedeeltelijk weggewerkt in 1905. Toen registreerde Charles Judd alle richtingen waarin het oog zich bewoog. Op voorwaarde dat het hoofd zelf onbeweeglijk bleef, welteverstaan.
Technologische vooruitgang
Met de komst van de computer werd eye-tracking pas echt efficiënt én comfortabel. In de jaren ‘60 van de vorige eeuw ontwikkelden twee onderzoeksteams van het Amerikaanse leger mobiele eye-tracking-technologie die de gegevens sneller verwerkte. In de jaren ‘90 konden de apparaten steeds beter om met hoofdbewegingen.
Dankzij die technologische vooruitgang breidde het toepassingsgebied van eye-tracking dan ook sterk uit. Vandaag is het een geweldig hulpmiddel voor allerlei soorten onderzoek dat direct of indirect te maken heeft met menselijk gedrag. Het wordt toegepast in verschillende domeinen – van psychologie en geneeskunde, over onderwijs en marketing, tot media en gaming – en dat allemaal zonder dat we onze ogen nog met cocaïne moeten verdoven.