Vloeibare zuurstof
De lucht die wij inademen, bestaat voor 78% uit stikstof (N2) en voor 21% uit zuurstof (O2). Bij normale temperaturen zijn stikstof en zuurstof gassen. Maar als je stikstof heel erg afkoelt, lager dan -196 graden Celsius, wordt het een vloeistof.
Als je die vloeistof weer opwarmt, verandert het weer in gas. Zuurstof verandert bij -183 graden Celsius van vloeistof naar gas, wat iets warmer is dan stikstof. Daardoor kan je ze scheiden door de temperatuur te gebruiken.
Wanneer je vloeibare stikstof in een blikje giet, wordt het blikje heel koud. Zo koud dat het zuurstofgas uit de lucht rondom het blikje in vloeistof verandert. De vloeibare zuurstof vormt druppeltjes aan de buitenkant van het blikje, net zoals je waterdruppels op een koude spiegel na een warm bad ziet.
Deze zuurstofdruppels worden opgevangen in een bakje dat koud blijft door vloeibare stikstof, zodat ze niet weer in gas veranderen. Soms zit er ook nog wat vloeibare stikstof bij, maar die verdampt als eerste omdat stikstof kouder moet zijn om vloeibaar te blijven. Uiteindelijk hou je alleen vloeibare zuurstof over.
Zuurstof is een onderdeel van de vuurdriehoek: brandstof, zuurstof, en warmte. Als je zuurstof toevoegt, kan je een vuur groter maken. Als je bijvoorbeeld brandende lucifers in vloeibare zuurstof stopt, krijg je een veel grotere en hevigere vlam omdat er dan heel veel zuurstof is. Dit noemen we een oxidatiereactie.
In fabrieken wordt vloeibare zuurstof gemaakt door destillatie. Eerst worden alle andere dingen, zoals CO2 en stof, uit de lucht gehaald. Dan wordt de lucht heel koud gemaakt tot het vloeibaar wordt. Daarna wordt het mengsel langzaam opgewarmd zodat de stikstof als eerste verdampt en de vloeibare zuurstof overblijft.